Ik zag de kunstenaar aan het werk.

Hij was aan het beeldhouwen en aan het schilderen tegelijk.

Ik zag Hem zelf niet, maar wel wat hij mij duidelijk maakte door zijn kunstwerk…

…en hij overtuigde mij.

Niet dat dat nodig was, want ik had in de loop van de jaren al veel meer bewijzen van zijn kunnen bewonderd.

’s Morgens, ’s avonds, en zelfs in de nacht; zijn werk is het best waard om van tijd tot tijd er een uurtje nachtrust aan op te offeren.

De ruimte waar ik hem deze keer bezig zag was binnen een soort driehoek.

Een driehoek van geografische aanduidingen.

Toen ik de coördinaten had ingevoerd in mijn navigatiesysteem zag ik het ineens helder en klaar:

Ik was in België.

Sterker nog: ik bevond mij in het centrum van die driehoek.

De driehoek die gevormd wordt door drie dorpen.

Nazareth – Kruishoutem – Lochristi.

Dáár was het waar ik naar boven keek en hem bezig zag met kleuren en beelden.

Het kleuren en vormen van langzaam voorbijglijdende wolken.

En mensen wat een explosie van hemelse kleuren.

Agaat, karmozijn, turkoois, groenachtig geel en omgekeerd.

Roze goud en blauw zilver.

Het schilderstuk was ook het palet waar de onbenoembaarste kleuren werden gemengd.

Hij was een Vreemdeling die Kunstenaar. Een Vreemdeling in een ander Nazareth. Hij begon zijn loopbaan daar in zijn atelier, zijn timmerwerkplaats. Hij was bekend met hout en de bewerking ervan. Zou hij bij het bewerken – als hij stond te schaven of te zagen - denken  aan de tijd die voor hem lag en onontkoombaar dichterbij kwam: aan hout. Aan hét hout!

Maar om de vreugde die voor hem lag heeft hij het kruis verdragen! Juist daardoor en daarna, na zijn opstanding, werd hij de Christus genoemd.

Hij, de Timmerman die alles maken kon, is ook de Schepper van alles.

Op het kruis onderging Hij de straf van God over alle zonden.

Wie dat gelooft komt uit bij “Lochristi”, “zie de Christus” en zal eeuwig genieten van het werk van de Grote Kunstenaar:

Want wat geen oog heeft gezien en wat in geen mensenhart is opgekomen, wat God heeft bereid voor hen die Hem liefhebben.