dinsdag 23 juni 2020

Kortstondig ongeneugt

Dan ga ik op tot Gods altaren, tot God, mijn God, de bron van vreugd.
Dan zal ik juichend stem en snaren, ten roem van Zijne goedheid paren;
Die na kortstondig ongeneugt mij eindeloos verheugt. Psalm 43: 4  berijmd.

Deze week werd ik een keer tegen vijven wakker. Het berijmde psalmvers dat hier boven staat speelde bij het wakker worden door mijn hoofd. Een  vers dat ik vroeger op school geleerd had kwam zomaar als uit het niets terug in mijn gedachten. Maar niets gebeurt zomaar, ook al zien we de bedoeling erachter vaak niet meteen. In de loop van de week werd ik er steeds zekerder van dat ik hier iets over zou schrijven.

Alle brandoffers werden gebracht op het altaar en op hout. Het hout op het brandoffer-altaar op het tempelplein in Jeruzalem waarop vroeger de offers werden gebracht is ook een 'profetie' en doet ons denken aan het (kruis)hout op Golgotha. Er staat niet voor niets dat Hij onze zonden in zijn lichaam heeft gedragen op het hout. Bij elk offer moest hout worden gebruikt. Als we een paar elementen uit deze bovenstaande berijmde psalm wat nader bekijken dan zien we een verlangen om óp te gaan. Opgaan? Waarheen? Tot God, mijn God!
En dat mogen alle gelovigen in de Heer Jezus Christus nazeggen: God is mijn God! Daarom rijst er in ons ook dat verlangen om op te gaan naar ónze God die de bron van alle vreugde is. Volheid van vreugde is voor Zijn aangezicht voor eeuwig! Onze samenkomsten zijn niet een opgaan naar de 'gemeente', 'kerk', de 'samenkomst'of hoe je het maar mag noemen. Dat zijn alleen maar gebouwen/middelen die we mogen gebruiken om tot God, mijn God te naderen.

‘Dan zal ik juichen over Zijn goedheid’. Is dit niet de kern van ons christelijk geloof en van onze samenkomsten: Denken aan het Offer! Het kán gewoonweg niet anders dat als we daaraan denken dat we wel moeten zingen en spreken van Hem die ons alles is: onze Heer Jezus Christus.

Dan die zin met: ‘na kortstondig ongeneugt’  dat vind ik een mooi voorbeeld van hoe door het ontstaan van de Statenvertaling ook onze taal werd enorm werd verrijkt door bijzonder mooie en helaas ook vaak weer teloor gegane woorden. Neem nu dit: ‘Ongeneugt’, zo’n woordje dat van ‘ongenoegen’ komt. Het moest natuurlijk rijmen op ‘verheugt’, en dus ontstond ongeneugt. 

Van dit soort taalkundige dingetjes kan ik genieten. En we moeten niet vergeten dat de vertaling van de Bijbel in onze taal van een enorme invloed is geweest op de ontwikkeling van onze taal.

In het licht van de eeuwigheid die voor ons ligt met alle zegeningen van dien krijgt alles wat wij hier meemaken aan moeite en verdriet vaak een heel andere betekenis. Paulus schrijft daarover in de zin van ‘de korte tijd van lijden’ tegenover de heerlijkheid die over ons geopenbaard zal worden. ‘Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden’  Romeinen.8:18.
Dan ga ik op…. Wat moeten wij dat missen ‘dat opgaan’; nu al maandenlang zijn we uitgesloten van de praktische gemeenschap en we weten ook niet hoelang dit nog zal duren en of het zal overgaan.
Maar hiervan kunnen we volkomen zeker zijn: God is de enige ware God en Hij is tevens onze God en de God van vreugde. Dat mogen we elke dag ervaren als we ons helemaal aan Hem overgeven; ook in tijden van tegenslag en van teleurstellingen. Tijd van eenzaamheid, in ouderdom en ziekte.
Dan rijst een lied in ons hart en loven we Zijn goedheid. Wat een zegen  mogen we ervaren als we ons volkomen aan de Heere Jezus overgeven. Zelfs als het pikkedonker is dan is er toch altijd Zijn licht. We mogen ons zó in Zijn liefde onderdompelen.
Na deze aardse strijd -want die strijd is er en zal er zijn tot het einde toe- wenkt daar het Huis van de Vader met de vele woningen,

 O, denk aan het huis bij de Heer,
  aan het oord, waar geen nacht is of leed,
  waar Gods heil'gen hun Koning ter eer
  in het smetteloos wit zijn gekleed.

  O loof nu uw Heiland en Heer,
  die ons voor is gegaan tot Gods troon,
  waar nu 't loflied de Koning ter eer,
  Jezus dank zegt op juub'lende toon.
 

   Hoe goed, o hoe zalig, mijn hart,
  dat de tijdstroom ten einde haast spoedt
  dat 'k onsterf'lijk, ontworsteld aan smart,
  U dan heilig en zalig ontmoet
    Lied 231 uit de bundel van Johannes de Heer.


What do you want to do ?
New mail

Geen opmerkingen:

Een reactie posten